Wijziging Wet op de ondernemingsraden
Op 1 september jl. is door het kabinet een verzamelwet ingediend bij de Tweede Kamer waarin een tweetal wijzigingen van de Wet op de ondernemingsraden wordt voorgesteld (Artikel XIX Wet op de ondernemingsraden, Verzamelwet SZW 2022). De eerste wijziging betreft het moment waarop werknemers kiesgerechtigd en verkiesbaar worden voor de OR en het moment waarop flexkrachten -zoals uitzendkrachten en gedetacheerden- bij OR verkiezingen worden betrokken. De tweede wijziging ziet op de personen die in een vaste OR commissie kunnen worden vertegenwoordigd.
Verkiesbaar en kiesgerechtigd
Met het wetsvoorstel worden de termijnen in de WOR die zien op de verkiesbaarheid van vaste en flexibele werknemers verkort: nu zijn werknemers pas na een half jaar kiesgerechtigd en kunnen zij pas na een jaar als OR-lid worden verkozen. Het is de bedoeling dat flexkrachten niet na 24 maar al na 15 maanden worden beschouwd als binnen de onderneming werkzame persoon. Vervolgens worden deze flexkrachten alsmede de direct bij de werkgever in dienst zijnde werknemers binnen 3 maanden kiesgerechtigd en kunnen zij binnen als OR-lid worden verkozen.
Het voornemen van het kabinet volgt op de uitkomst van onderzoek verricht door Commissie voor de Bevordering van de Medezeggenschap (CBM). In dat onderzoek werd vastgesteld dat de betrokkenheid van flexibele krachten binnen de OR achterblijft en dat er een aantal ontwikkelingen zijn die maken dat de huidige wettelijke kiestermijnen een drempel vormen. Het gaat dan om de toename van het aantal flexkrachten (werknemers met een tijdelijk contract, uitzendkrachten, gedetacheerden en payrollwerknemers) en de daling van de gemiddelde duur van het dienstverband van werknemers. De CBM benoemt verschillende manieren om flexkrachten, waaronder ook tijdelijke werknemers, meer bij de medezeggenschap te betrekken. Dit kan door oog te hebben voor hun belangen, door hen actief te betrekken of door hen zelf deel te laten nemen aan de medezeggenschap. Om die reden heeft de commissie voorgesteld de termijnen voor actief en passief kiesrecht te verkorten en gelijk te maken. Om ook de betrokkenheid van uitzendkrachten die structureel in de onderneming van de inlener werkzaam zijn te vergroten, wordt daarnaast voorgesteld ook de periode waarna uitzendkrachten medezeggenschapsrechten gaan opbouwen in de onderneming van de inlener te verkorten. Dit betekent dat een uitzendkracht na 15 maanden medezeggenschapsrechten gaat opbouwen in de onderneming van de inlener en na 18 maanden actief en passief kiesrecht verwerft (15+3=18 maanden).
OR-reglement
De wet kent overigens nu al de mogelijkheid om van de wettelijke kiestermijnen af te wijken (zie art. 6, vijfde lid, WOR). De OR kan daarnaast op grond van artikel 6, vierde lid, gezamenlijk een of meer groepen van personen zonder dienstverband met de ondernemer, die regelmatig in de onderneming arbeid verrichten, aanwijzen als in de onderneming werkzame personen. Zo kunnen uitzendkrachten op grond van het reglement ook eerder bij OR verkiezingen worden betrokken en kunnen werknemers die in dienst zijn eerder kiesgerechtigd zijn. Deze mogelijkheid blijft bestaan, wanneer de wet wordt aangenomen.
Samenstelling OR commissies
Tevens is door de CBM een analyse gemaakt van andere mogelijke obstakels die werknemers ervan kunnen weerhouden deel te nemen aan de OR, zoals werkdruk en tijdgebrek. De CBM adviseerde daarom wettelijk te regelen dat in het instellingsbesluit kan worden afgeweken van de hoofdregel dat een vaste commissie voor de meerderheid uit OR-leden moet bestaan. Ook dit voorstel is overgenomen en artikel 15 van de WOR wordt hierop aangepast. Wanneer deze wijziging wordt aangenomen kunnen OR leden dus onderwerpen bij vaste commissies neerleggen, ook indien de meerderheid van de commissie niet uit OR leden bestaat. Dit kan bijdragen aan het verminderen van de belasting van OR-leden. Indien een vaste commissie niet voor een meerderheid uit OR-leden bestaat blijft het advies- en instemmingsrecht wel bij de OR liggen.
Reactie plaatsen
Reacties